1. Tijdens de werking vande dompelpomp, moet de stroom van stroom, voltmeter en water vaak worden geobserveerd om ervoor te zorgen dat:de dompelpompwerkt onder nominale werkomstandigheden.

2. De klep moet worden gebruikt om de stroom en opvoerhoogte aan te passen, en overbelasting is niet toegestaan.
Stop de operatie onmiddellijk onder een van de volgende omstandigheden:
1) De stroom overschrijdt de nominale waarde bij nominale spanning;
2) Onder de nominale opvoerhoogte is de stroom veel lager dan die onder normale omstandigheden;
3) Isolatieweerstand is lager dan 0,5 megohm;
4) Wanneer het dynamische waterniveau daalt tot de pompaanzuiging;
5) Wanneer de elektrische apparatuur en het circuit niet in overeenstemming zijn met de voorschriften;
6) Wanneer de elektrische pomp plotseling geluid of grote trillingen heeft;
7) Wanneer de frequentie van de beveiligingsschakelaar wordt uitgeschakeld.

3. Observeer constantde dompelpomp, controleer de elektrische apparatuur, meet de isolatieweerstand elke halve maand en de weerstandswaarde mag niet minder zijn dan 0,5 megohm.

4. Elke drainage- en irrigatieperiode (2500 uur) wordt voorzien van een onderhoudsbescherming en de vervangen kwetsbare delen worden vervangen.